
Rei Kawakubo heeft nooit kleding ontworpen enkel voor het lichaam – ze creëert voor de geest. Dat bewees ze tijdens de Homme Plus-show voor lente zomer 2026 in Parijs opnieuw. Er werden geen pakken getoond, maar visioenen. Het concept van deze nieuwe herencollectie was dan ook “Not Suits, But Suits” (“Geen pakken, maar pakken”), maar de kledingstukken leken eerder op relikwieën van een postindustrieel ritueel – een samensmelting van maatwerk en transcendentie. Met silhouetten van ‘gesneden’ kledingstukken, gevlochten pruiken en ceremoniële volumes ging het tijdens de show niet zozeer om wat mannen dragen, maar waarom ze het dragen.

Dit seizoen deconstrueerde Kawakubo het archetype van het pak met chirurgische precisie en poëtische rebellie. Jasjes waren opgedeeld, doorgesneden of voorzien van uitgestulpte heupconstructies, waarmee de klassieke structuur veranderde in een sculpturale abstractie. Revers waren óf overdreven groot, óf helemaal afwezig; broeken en shorts vielen als geplooide vaandels van de taille, vaak gedragen over een kilt. Dit was geen kantoorkleding – eerder een harnas voor een tijdperk van spiritueel ontwaken.

Elke look was een samensmelting van tegenstellingen: rucheshemden die onder scherp gesneden korte jasjes vandaan kwamen, driedubbele lagen die tegelijk mannelijkheid én kwetsbaarheid opriepen. Maatwerk losgemaakt van functie, gewijd aan emotie. Echo’s van Victoriaans drama, Japans volksverhaal en futurisme uit de clubscene waren allemaal voelbaar – samengebracht door Kawakubo’s kenmerkende weigering om te conformeren.

Als de kleding dat nog niet duidelijk maakte, deed de setting dat des te meer: dit was geen modeshow, maar een ritueel. In een verstikkende, betonnen ruimte – vergeleken met een temazcal (een soort ceremoniële zweethut) – kwamen de modellen uit de hitte tevoorschijn als high fashion-avataren. Lange, zwarte gevlochten pruiken zwierden voorbij de heupen, tegelijkertijd verwijzend naar oude rituelen en moderne performance. Een soundtrack van keelgezang en gemurmel veranderde de ruimte van een catwalk in een spirituele oproep.

Kawakubo’s verklaarde inspiratie – een sjamaan die leidt naar vrede, liefde en broederschap – zat verweven in elk detail. Het ging hier niet om escapisme, maar om transformatie. Kleding werd een medium om nieuwe identiteiten te verbeelden, niet alleen om ze te dragen.

Gelaagdheid speelde een hoofdrol. Korte blazers omhulden rucheshemden die over kilt en volumineuze geplooide broeken stroomden. De kledingstukken waren niet zozeer aangetrokken als wel gestapeld, alsof het lichaam eronder bescherming, expressie – of allebei – nodig had. Exo-garments, gemaakt van stevige polycotton drill, gaven de silhouetten een coconachtig gevoel, streng en troostend tegelijk.

Sommige jasjes leken ergens halverwege te zijn gestopt – bevroren in het moment van aan- of uittrekken. Die liminale kwaliteit, zwevend tussen toestanden, weerspiegelde het metafysische thema van de show: kleding voor hen die onderweg zijn – tussen identiteiten, culturen of spirituele sferen.